De zeevrouw


Ik ken je niet. Ik ben je vrouw.

De stad vormt zich naar de hand van de zon.
In gezichten zie ik licht weerkaatst.
Dit is het gebied van diepzeeduikers.
Gewapend met bril en speer trekken ze de stad in.
Misschien hang je wel tegen hun bar aan.

Ik ken je niet. Ik ben je vrouw.

Als ik jou zou kennen,
je borsten zouden mooi zijn en
mijn huid zou zich zeker met die van jou willen vermengen.
Als in een golf zou je al mijn vrouwen zijn.

Ik ken je niet. Ik ben je vrouw.

Mijn eerste vrouw heette Sirene.
Ze golfde door deze stad.
Haar heupen waren behangen met zwarte draden.
Op haar schouders slingerde zich felblond haar.
Als ik haar kuste, dacht ze dat het god was.

Ik ken je niet. Ik ben je vrouw.

Mijn tweede vrouw heette Venus.
Ze golfde door deze stad.
Haar heupen glansden nog na van mijn zout.
In de haarwortels woonde een houtduif.
Als ik haar kuste, dacht ze dat het god was.

Ik ken je niet. Ik ben je vrouw.

Had ik jou gevonden, ik had je heupen schoongekust.
Ik had je lange haren eindeloos gestreeld.
Ik had je bezongen onder de zeeblauwe hemel.
Ik zou je dichter zijn geweest.

Ik ken je niet. Ik ben je vrouw.

 

Terug